Rentrée
De Fransen hebben er een goed woord voor: ‘la rentrée’. De terugkeer naar school, werk of het leven dat je tijdens de schijnbaar eindeloze vakantie even aan de kant had gezet en bijna was vergeten. Alle dingen die je altijd moet doen, zijn voor even uit het leven verdwenen. Maar met la rentrée begint het weer van voren af aan.
Een vriendin aan de telefoon zucht: ‘’Heb jij ook zo ontzettend veel te doen? Er komt geen einde aan mijn to do lijst…’’ Ik antwoord dat ons huis één grote to do lijst is. Lopend van beneden naar boven zie ik overal wel iets op te ruimen, schoon te maken, weg te gooien, te dweilen of stof te zuigen. Ik heb net alle vakantiespullen schoon en wel opgeruimd en bén al een keer naar de vuilstort gereden – en nog laat het huis zich niet van zijn beste kant zien. En laat het huishouden nou net niet mijn hobby zijn.
Klusjes
Het is alleen dankzij de kunsten enigszins te doen. Muziek is bijvoorbeeld bij het strijken onontbeerlijk en boeken bieden genoeg stof tot nadenken als je weer met de stofzuiger of een sopje door het huis loopt. Vaak denk ik bijvoorbeeld aan ‘Stofzuigen in het donker’ van Jen Beagin, die op een heel onderhoudende manier schrijft over klusjes die gewoonlijk niet noemenswaardig zijn en bovendien met haar baan als schoonmaakster nog heel veel meemaakt. Dat zet mij altijd aan het denken om meer boeiends te halen uit de dagelijkse beslommeringen. Maar mij levert dat doorgaans weinig gespreksstof op en ik ontdek er vooralsnog geen stof in voor een goed boek, laat staan een thriller.
Stadspaleis
Ik denk ook aan ‘Brieven aan Camondo’ van Edmund de Waal, over graaf Moïse de Camondo, die begin vorige eeuw in Parijs aan het Parc Monceau een groot stadspaleis liet bouwen en dat inrichtte met achttiende-eeuwse meubels, kunst en bijzondere voorwerpen. Ik heb dit huis, wat nu Musée Nissim de Camondo is, in de vakantie bezocht en was onder de indruk. Wat een huis. En wat veel kamers om schoon te houden! En dan te bedenken dat hij daar jarenlang alleen woonde, met veertien mensen in dienst om zijn huishouden draaiende te houden. Veertien! Bijzonder luxe, maar verder weinig benijdenswaardig, want een mooi en groot huis is geen garantie voor geluk, blijkt uit het boek.
Herhaling
Je kunt veel verzinnen rondom en wegdromen bij dagelijkse klussen, vooral om te ontsnappen aan de eindeloze herhaling van alles wat moet gebeuren. Want alles wat je doet, moet een week later weer. En een week later weer. Of de volgende dag. Dagelijks ga ik de deur uit voor boodschappen, die grotendeels verdwijnen in de bodemloze magen van mijn puberzonen. Vandaag draag ik een zomers rokje, met daarboven de pas gestreken, hagelwitte blouse. (Strijken – ook zo’n klus die ik graag zo min mogelijk doe.) Ik haal wat dingen voor de salade, die ik wil maken met dit warme weer. Bietensalade is een favoriet van mij en de jongens vinden het ook lekker, vooral met geitenkaas. Ik loop naar het schap met de voorgekookte bietjes. Natuurlijk is het veel lekkerder om ze zelf te koken, maar vandaag even niet, denk ik.
Rood
Dus ik pak een pakje bietjes. Waar een gat in blijkt te zitten. Al het rode bietensap spat over al mijn kleren. Mijn – pas gestreken! – blouse, witte sneakers en tas kleuren dramatisch rood en binnen mum van tijd zie ik eruit alsof ik midden op de groenteafdeling een moord heb gepleegd. Ik heb iemand neergestoken die ook bietjes wilde hebben. Het laatste pakje van de hele winkel en ík had mijn zinnen erop gezet en het met hand en tand verdedigd. Met natuurlijk dat mes dat ik voor de zekerheid altijd bij mij draag.
Dat verzin ik – terwijl ik zoek naar iemand van de supermarkt, om te zeggen dat al dat bloed op de vloer geen bloed is en dat ik heus niemand heb vermoord. Ik kijk vreemd genoeg verontschuldigend en vind het idioot van mezelf dat ik kijk alsof ik me moet verantwoorden voor iets wat helemaal niet is gebeurd. En dat gat in dat pakje bietjes was ook al niet mijn schuld.
Nietsontziende crimineel
De winkelmedewerkster kijkt geschrokken naar mijn kleding en gaat iemand roepen om het bloed op de grond op te ruimen. Het is verbazingwekkend dat verder helemaal niemand acht slaat op mijn moordenaarstenue. Bij de kassa en op straat doe ik geen enkele moeite de vlekken op mijn outfit te verdoezelen, maar niemand die me aanziet voor nietsontziende crimineel of bloeddorstige moordenares. Als er later in de buurt iemand wordt gezocht voor moord, zal niemand naar mij wijzen. Echt niemand.
Thuis laat ik mijn bespatte kleding aan de jongens zien en ze trekken even hun wenkbrauwen omhoog. ‘Ik heb een moord gepleegd,’ zeg ik. Maar ze halen hun schouders op en geloven het bij voorbaat al niet. De detective of thriller – mijn genre is het nooit geweest.
Spannender dan vandaag zal mijn huishouden ook niet worden.