
Verspringen
Het is een frisse, miezerige zondagochtend op de atletiekbaan. Zoonlief (15) wil graag meedoen aan deze landelijke atletiekwedstrijd, dus heb ik me geïnstalleerd bij de verspringbak. Het is nog vroeg. Voor een puber lastig om in de benen te komen, laat staan minstens vijf meter door de lucht te vliegen. Op de vraag of hij er zin in heeft, krijg ik het tegenwoordig meest gehoorde en non-descripte, brommerige antwoord: ‘Heuhh.’
‘Is het nog te vroeg voor je?’
‘Heuhh.’
Ik heb mijn stoeltje uitgeklapt en ben er klaar voor. Laat ze maar lekker door de lucht springen. Naast mij komt een vrouw zitten, op gepaste afstand. De omroeper heeft iedereen net op de coronamaatregelen gewezen. ‘Ja, dat is wel ruim anderhalve meter hoor,’ zeg ik zo vrolijk mogelijk. Je moet je eigen humeur niet door pubers laten beïnvloeden, is mijn motto (of op zijn minst: streven). Haar zoon gaat ook verspringen. Ze wijst hem aan en zegt: ‘Ja, en hij doet weer niks hoor. Gaat natúúrlijk weer niet inspringen. Waarom doet hij dat nou niet? Sukkel. Dat is toch niet handig?’ Mijn zoon belandt ondertussen in de zandbak en klopt zich af.
Stom
’Is het de puberteit, misschien?’ opper ik voorzichtig. ‘O ja,’ zegt ze heel stellig. ‘Heel erg puberteit. Daar heeft hij erg last van. En ik ook, natuurlijk. Alles wat ik doe is fout. Natuurlijk ben ik sowieso al de stomste moeder van de hele wereld. En alles wat ik zeg is stom. Alleen al ‘hoi’ zeggen is al heel erg. En ik hoef al helemaal niks te vragen, want dan ben ik nóg stommer. Maar het gaat over, hoor. Mijn andere zoon is twee jaar ouder en het wordt weer een beetje leuk allemaal. Nu deze nog.’ Deze loopt met zijn hoofd naar beneden wat ongeïnteresseerd rond.
Ik probeer ondertussen te begrijpen in wat voor wereld ik ben beland. Deze landelijke wedstrijd is georganiseerd voor jongens en meisjes die geboren zijn in 2006 en 2007. Allemaal midden in de puberteit. Allemaal lastig, dwars, brommerig, chagrijnig en nergens zin in. Toch presteren ze allemaal en rennen of hun leven ervan afhangt. Atletiek vinden ze toch wel leuk, zo lijkt het. En er wordt ook ver gesprongen. De nummer 1 springt 6,28 meter.
‘De motivatie is de laatste tijd zó ver te zoeken,’ gaat ze door. ‘Voor school of voor atletiek?’ vraag ik. ‘Voor allebei. Eigenlijk voor alles,’ antwoordt ze. ‘Zie je wel, hij doet helemaal niks! Zijn record is 5,6 meter. Als hij dat verbetert, zit hij in de finale. Maar hij springt nog niet eens in! Terwijl hij een paar jaar geleden nog bij de vijf of zes beste van het land hoorde.’
Uitslag
Voor zoon 1, die gráág (en lang) uitslaapt, werkt de zondagochtend ook niet mee. Het is elf uur en kennelijk veel te vroeg: hij haalt zijn persoonlijke record niet. Hij loopt weg en kijkt alsof de uitslag hem niet boeit. De zoon van mijn tijdelijke buurvrouw, die een jaar jonger maar een kop groter dan mijn zoon is, springt verder, maar nóg verder onder zijn persoonlijke record. Met afzakkende schouders en gebogen hoofd komt hij op zijn moeder af. ‘Hoeveel speling had ik nog bij de afzet?’ bromt hij. ‘Nou, je zette zeker 15 centimeter te vroeg af.’ ‘Mam, wil je dan bij mijn volgende sprong even kijken hoe ik spring.’ ’Ja maar schat, daar heb ik toch geen verstand van?’ ‘Nou gewoon, kijk effe hoeveel ruimte ik nog heb, of ik mijn schouders goed houd en of mijn aanloop hard genoeg is en zo.’ ‘Ja maar…’ ‘Ja, kijk nou maar effe doei.’ Tegen mij: ‘Ik kom dus bijna nooit naar wedstrijden. Dat doet mijn partner altijd, die heeft er tenminste verstand van. Maar hij moest surfen, dus zit ik hier.’
Tips
Nou ja, haar zoon komt tenminste naar haar toe. Zoon 1 keurt mij geen blik waardig. Hij weet maar al te goed dat hij van mij geen tips hoeft te verwachten. ’God, daar komt hij weer,’ zegt de buurvrouw. ‘Wat moet hij nou weer?’ Tegen hem: ‘Hee schat!’ ‘Mam, let je wel goed op, vooral op mijn afzet? En heb je nog water?’
Hij moet springen, maar komt met zijn derde sprong met moeite boven de vijf meter. Een trainer komt erbij en nog iemand en dan lopen ze weg. ‘Dag!’ Snel naar het volgende onderdeel.
Na het verspringen gaat de zoon 800 meter hardlopen. Ik sta op zijn gebromde verzoek de twee rondjes op de baan te filmen. Hij loopt mooi en soepel en houdt het groepje makkelijk bij. Met 0,8 seconde verbetert hij zijn persoonlijke record, wat helaas niet snel genoeg is voor een finaleplaats.
Dus wij kunnen naar huis, naar de warmte. In de auto stel ik een stomme vraag. Ik weet het, maar ik wil toch wel eens iets van een gesprek, nadat ik speciaal voor hem mijn zondag op de atletiekbaan heb doorgebracht: ‘En, ben je tevreden?’
Zijn antwoord laat zich raden.
‘Heuhh.’
ja, prachtig he, die puberteit;) En je zoon doet tenminste nog aan sport, dus heb je mooie verhalen te vertellen. De mijne is daar ook al mee gestopt…
Nog twee jaartjes uithouden, dat geeft wel hoop!
Inderdaad. Heerlijk, die pubers…
Ik moet elke keer weer grinniken als je over die puberschatten schrijft! Blijf vooral over dit soort perikelen schrijven! Je kunt nog ‘n aantal jaar vooruit.
Groet,
Marlies
Ik heb er weer van genoten en ben zo blij hier niet dagelijks mee te worden geconfronteerd.
Gelukkig is het maar tijdelijk
Mooi dat je ervan hebt genoten! En op de een of andere manier valt er toch ook veel te genieten van pubers, hoor!